MVN Handschrift-Serrure

Fase Ia

Hand A bereidt katernen 1-13 en 14-17 (f. 1128) voor en beschrijft f. 1113. 

Inhoud: Spreuken, priamels, geestelijke en wereldlijke liederen, spreekwoorden, minnevragen, cisioiani, kluchten, spotpreken en spotrecepten (deel I)

1. Materiaal en katernopbouw

Hand A heeft tweemaal een partij papieren katernen voorbereid, elk met een ander watermerk. De eerste partij bestond uit honderd bladen verdeeld over dertien katernen (elf quaternionen en twee ternionen), de tweede partij uit 32 bladen verdeeld over vier katernen (quaternionen). Van deze 132 bladen zijn er 129 bewaard gebleven, gefolieerd van 1 tot en met 128, inclusief een f. 37(2). Als voor dit laatste blad de juiste plaats wordt aangehouden, luidt de collatieformule voor de huidige samenstelling:

  • [1-4]IV (32) + [5]IV-1 (38) + [6-11]IV (86) + [12]III (92) + [13]III-1 (97)
  • [14-15]IV (113) + [16]IV-1 (120) + [17]IV (128)

Zoals reeds vermeld is slechts op één plaats waar een blad ontbreekt met zekerheid sprake van tekstverlies. Het verloren blad tussen f. 92 en 93 bevatte tekst. De verdwenen bladen tussen f. 37 en 37(2) en tussen f. 120 en 121 bevatten waarschijnlijk geen tekst.

Oorspronkelijk waren de bladen iets groter dan 140 mm, maar na het binden werd het boekblok aan drie zijden afgesneden en mogelijk werd dit aan de bovenzijde na het herbinden nog eens herhaald. Een gevolg hiervan is te vinden op f. 37v: van nota bene in de linkermarge is van de eerste n nog slechts een haarlijntje van het rechterpootje zichtbaar.1

In Tabel 3 wordt de spreiding van de watermerken in het papier uit fase Ia weergegeven. In de meeste katernen van de eerste partij is op vier bladen een klein stukje van een watermerk te vinden (W1). Herkenbare vormen zijn een ster en een klaverblad. Mogelijk staan deze symbolen boven en onder een letter P. Opvallend is dat in deze partij in katern 10 en 11 twee watermerken voorkomen. In alle acht bladen van beide katernen zijn stukjes van de P te zien. De aangrenzende katernen 9 en 12 bevatten geen watermerk, evenmin als katern 1.

Het watermerk in de tweede partij is wel te reconstrueren. In elk van de vier katernen (14-17) komt in twee opeenvolgende folia het watermerk voor in de bovenmarge, naast de vouw. Het betreft een kroon met een C. Mogelijk is dit Piccard 128508, een watermerk dat wordt aangetroffen in een bron uit 1530 (afbeelding 1).

W1   W1   W2
Katern 1 Katern 8 57^60

58^59

Katern 14 104

105

Katern 2 11^(14)

12^13

Katern 9 Katern 15 110

111

Katern 3 19^(22)

20^(21)

Katern 10 71^(78)

72^77

73^76

74^75

Katern 16 118

119

Katern 4 25^(32)

26^(31)

Katern 11 79^86

80^85

81^(84)

82^83

Katern 17 125

126

Katern 5 35^verloren

36^37

Katern 12
Katern 6 39^46

40^45

Katern 13 93^(?)

(?)^96

Katern 7 49^52

50^51

Tabel 3: Watermerken in het papier van fase Ia
Tussen haken de folia waarop een stukje watermerk verondersteld wordt dat niet zichtbaar is

Afbeelding 1: Watermerk W2 in katern 14-17 (hier op f. 104105)

2. Opmaak

In alle katernen die door hand A zijn beschreven, zijn de bladen met loodstift verticaal afgelijnd voor één kolom, waarbij de lijnen tot aan de (huidige) bladranden zijn doorgetrokken. De lijnen zijn vaak niet duidelijk zichtbaar en lijken meer op groeven met vuil erin. Zowel op de voorzijde als op de achterzijde van een blad is de aflijning van de rechtermarge duidelijker zichtbaar dan die van de linkermarge. In het eerste katern zijn twee verticale lijnen in de buitenmarges van f. 18 waar te nemen, die vooral op de rectozijden duidelijk zijn. Horizontale lijnen voor de kolomaflijning of als liniëring komen niet voor. Prikkings zijn niet zichtbaar. Als ze er ooit waren, zijn ze bij het binden of herbinden weggesneden. De katernen 16 en 17 liet hand A onbeschreven. Ze hebben geen aflijning.

De breedte van de schriftspiegel in katern 1 tot en met 15 bedraagt 62 à 65 mm. De hoogte ervan kent echter een grotere variatie, vanwege het ontbreken van horizontale aflijning. Doorgaans meet hij tussen 105 en 114 mm, met een enkele uitschieter tot 100 mm (f. 55r) en 117 mm (f. 2r). De binnenmarges zijn slechts ca. 11 mm breed. Op enkele versozijden met goed gevulde regels leidt dit tot tekst, die na het binden van het boekblok wegloopt in de vouw (bijv. f. 29v). De boven- en buitenmarges (respectievelijk ca. 10 en 17 mm) zijn door het gelijksnijden van het boekblok eveneens vrij smal.

Ook het aantal regels per bladzijde varieert, het schommelt in heel fase Ia. Het minimum aantal regels bedraagt twintig (f. 62v), het maximum 28 (f. 18r, 72v, 74r en 85r), maar meestal schrijft hand A er 24 of 25. Omdat liniëring ontbreekt, is het aantal regels op recto- en versozijde van een blad op de meeste bladen ongelijk. De regelhoogte, gemeten per tien regels, bedraagt gemiddeld tussen de 37 en 41 mm, waarbij geen verschil wordt waargenomen tussen de boven- en onderzijde van de kolom.

3. Schrift en correctie

Hand A schreef met zwarte inkt en een dunne pen. Zijn schrift heeft enkele kenmerken van een littera hybrida (a in één verdieping, stokletters onder de schrijfregel), maar ook van een littera cursiva (de d met een lus). Volgens de kubus van Gumbert kan dit schrift daarom getypeerd worden als een C/H-schrift.((Gumbert 1976, 47-48.)) Priebsch oordeelde dat het schrift een ‘unzweifelhaft ndl. schriftcharakter des 16. jh.’ heeft.((Priebsch 1906, 301.)) Waarschijnlijk kan deze hand rond het midden van deze eeuw worden gesitueerd. De kopiist heeft zijn teksten met grote snelheid geschreven. Dit heeft ertoe geleid dat de letters met weinig zorg werden uitgevoerd. Wanneer bijvoorbeeld twee dezelfde letters bij elkaar in de buurt staan, hebben ze vaak verschillende vormen. Bovendien varieert de grootte van de letters en is er variatie in hun horizontale positionering.

Enkele karakteristieke lettervormen voor hand A kunnen worden opgemerkt. De stokletters b, h, k en l hebben geen lussen, zoals gebruikelijk bij een hybrida, maar soms wel een aanzet tot een lus aan de linkerzijde bovenaan de stok. De d is daarentegen voorzien van een echte lus. De g wordt geschreven met een gesloten lus en ook het pootje van de h wordt regelmatig voorzien van een lus. Op meerdere plaatsen worden g en h verwisseld, waarbij na de correctie een soort mengvorm ontstaat (een g met een stok) die op meerdere plaatsen wordt aangetroffen (bijvoorbeeld hagedorne verbeterd uit gagedorne op f. 46r9, of begeren verbeterd uit heren op f. 22r7).((Andere voorbeelden: hopen (15v6), hoge (69v23), ghy (88r17), hayn (91v4) en gaff (92v8).)) Aan het einde van een woord wordt de Brezel-s gebruikt.((De term Brezel-s – voor een s die de vorm heeft van een Brezel – wordt onder andere gebruikt in Schneider 1999, 45, 57, 75. De transcriptiewebsite van de Radboud Universiteit Nijmegen noemt deze s een rug-s.)) De vorm van de w kent twee varianten. In de meest voorkomende vorm heeft de eerste v de vorm van een i, die aan de tweede (ronde) v verbonden is door een haaltje dat loopt van de onderkant van de i naar de bovenkant van de v (zie afbeelding 2, links). De tweede variant komt enkele malen voor op de eerste veertig folia van de codex en wordt geschreven met twee ronde v’s aan het woordbegin (zie afbeelding 2, rechts). Tussen een correct uitgevoerde y (twee diagonale streepjes) en een ij (twee verticale streepjes) weet hand A alle mogelijke hybride y-vormen te gebruiken, wat een onderscheid tussen beide vaak moeilijk maakt.

Afbeelding 2: de twee vormen van de w van hand A op f. 1v23 en 2r14

Hand A heeft, ten slotte, twee vormen voor de p: een p die is samengesteld met twee penbewegingen (een voor de schacht en een voor het oog) en een p die uit een lus van één penbeweging bestaat (zie afbeelding 3). Deze tweede vorm van de p komt ook voor bij hand B en hand C

Afbeelding 3: de twee vormen van de p van hand A op f. 1r2-3

Er komen meerdere onduidelijkheden en schrijffouten voor in de tekst. De kopiist lijkt zich daarvan bewust en corrigeert zichzelf, of zet een extra lijntje aan een letter. Hij verlengt bijvoorbeeld het pootje van de h in horne (f. 23r19) en schrijft een lus aan de d van degen (f. 24r19) die hij eerder was vergeten. Ook voor de duidelijkheid van de r heeft de kopiist aandacht. Op plaatsen waar hij een r onduidelijk heeft geschreven, verduidelijkt hij de letter door er een ‘lusje’ boven te noteren, zoals bijvoorbeeld in robyn (f. 67r13).((Andere voorbeelden: rijck (2r16), truwe (28r4), truwen (37v21) en eerste (101v14).)) De duidelijkheid van de tekst blijkt ook de drijfveer te zijn bij het aanbrengen van puntjes op de i en een hol boogje boven de u, aangezien beide tekens niet consequent worden aangebracht.

Interpunctie komt slechts sporadisch voor in de bijdrage van hand A. Hier en daar plaatst hij een punt, meestal aan het einde van een vers of een tekst. Na één vers plaatst hij drie puntjes (f. 2v25). Voorts gebruikt de kopiist markerende punten wanneer hij met letters naar een woord verwijst, de ‘zelfnoemfunctie’, zoals op f. 6v22: Datsi .g. noch .e. en kynt, waar de gemarkeerde letters staan voor got en eer. Het enige andere interpunctieteken is een schuin streepje ( / ), dat wordt gebruikt om twee versregels die op dezelfde schrijfregel staan te scheiden, zoals bijvoorbeeld in De amore op f. 11r12v.((Op f. 12r1 plaatst de kopiist een punt in plaats van een schuin streepje.))Schuine streepjes (meestal twee naast elkaar) fungeren ook als afbreekstreepjes aan het einde van een regel. Vanwege de versvorm van de teksten is van dit teken niet vaak gebruik gemaakt. Voorbeelden komen voor in f. 7r2, 11, 12 en 19.

Hand A gebruikt veel afkortingen. Vooral in de Latijnse woorden die hij kopieert zien we een brede scala. In het Middelnederlands zijn de tilde en de apostrof het meest frequent. De uitvoering van de tilde, die voorkomt op plaatsen waar een nasaalklank is weggelaten, of in ende, varieert van een plat lijntje, via een opwaarts gericht boogje tot een breedgerekte c of een verlengd tweede haaltje van de e dat aan het einde van het afgekorte woord tegen de klok in tot boven het woord wordt gedraaid (zie afbeelding 4). Voor er zijn er twee abbreviaturen: een kleine apostrof op de plaats waar de r is weggelaten, of een lus onderaan de d aan het woordeinde. Een superscripte t wordt gebruikt om eit af te korten, maar de kopiist gebruikt ook een variant: boven of vertrekkend uit een niet-superscripte t wordt een haal geplaatst om aan te geven dat ei is weggelaten. Ook de punt komt voor als afkortingsteken. In Carmen dominici de Gelria op f. 100r101r wordt hij consequent na het laatste vers van iedere strofe geplaatst. Van dit vers dat na elke strofe herhaald moet worden, zijn vaak slechts de eerste twee of drie woorden genoteerd, gevolgd door de punt. Voor een volledig overzicht van de afkortingen, zie Afkortingen.

Afbeelding 4: De vier verschillende vormen van de tilde van hand A op f. 1r4-9

Hand A bracht in zijn teksten zelf correcties aan: hij verbeterde letters, hij streepte letters, woorden of regels door om ze te vervangen door de juiste tekst, hij voegde vergeten letters toe en op f. 99v9 probeerde hij een woord onleesbaar te maken door de (natte) inkt uit te vegen, waardoor een vlek ontstond. Onder de vlek is hij opnieuw aan het vers begonnen. In tekst 116 heeft de kopiist vijf opeenvolgende verzen doorgestreept, omdat hij door een ogensprong in strofe 7 met regels uit strofe 8 was verder gegaan (f. 96v24-97r4). Wanneer hij merkte dat hij in een woord letters had overgeslagen, noteerde hij deze boven de regel en benadrukte hij de juiste plaats met een pijlvormig tekentje onder de regel.((Voorbeelden zijn o.a. te vinden op f. 13r5 (rouwen), 15v9 (ionfrouwe) en 33v1 (coelen).)) Al deze correcties kan hand A tijdens het kopiëren hebben aangebracht.

Het is niet te bepalen of de kopiist ook een correctieronde deed na de (gedeeltelijke) voltooiing van zijn werk, maar tijdens het rubriceren heeft hij wel nog correcties aangebracht, zoals blijkt uit het opschrift op f. 26r. Hier heeft hij met rode inkt tweemaal het woord am in het zwarte opschrift aangevuld tot amorem, één keer in de regel, één keer erboven; de aanvulling in de regel heeft hij daarna met zwarte inkt overgetrokken. Ook elders heeft hij als rubricator in zijn tekst ingegrepen: op f. 49v24 heeft hij de eerste letter van het vers, een minuskel o, vervangen door een rode majuskel O. De reden hiervoor is onduidelijk, aangezien dit vers geen positie binnen de tekst heeft die markering behoeft en de aangrenzende verzen allemaal met een minuskel beginnen.

4. Tekstgeleding en rubricering

Alleen de teksten van hand A zijn gerubriceerd. Uit de overeenkomsten tussen het schrift van hand A en de met rode inkt geschreven tekst in de binnenmarges van f. 57r en 58v blijkt dat de kopiist zelf de rubricering heeft aangebracht. Op meerdere folia corrodeert de rode inkt, zodat op sommige initialen en paragraaftekens een zilvergrijs laagje ligt en de rode inkt door het papier heen schijnt. Dit is bijvoorbeeld goed te zien op f. 34v (H), 66v (D), 71v (M), 81r (E) en 101v (O). Ook rode ophogingen schijnen soms door het papier heen.

De kopiist markeert het begin van de teksten niet consequent. De meest gebruikte markering komt voor in 75 van de 127 teksten: een rode initiaal van twee regels hoog en een rood onderstreept, ingesprongen opschrift in zwarte inkt.((Als hulpmiddel bij het aanbrengen van de initialen noteerde de kopiist een representant in de open gelaten ruimte. Op enkele plaatsen is geen representant zichtbaar: N (3v6), E (18v18), H (26r5), G (86v3), O (93v23), T (99r16) en O (101v2). Voor het versierde notateken N (113v21) was geen representant aangebracht.)) Vanaf het begin van de codex markeert de kopiist het tekstbegin echter ook op andere manieren. Meerdere teksten beginnen alleen met een rood onderstreept opschrift, zoals bijvoorbeeld tekst 2 en 4 (f. 1v) en tekst 79 (f. 69r). Vanaf tekst 121 (f. 102v) is dit zelfs de regel. Een derde soort markering is de combinatie van een initiaal met een opschrift dat niet onderstreept is, zoals bij tekst 16 op f. 6v en 33 op f. 29r. Naast initialen en onderstreepte opschriften maakt de kopiist gebruik van paragraaftekens (tekst 10 op f. 4v en 82 op f. 70r), of witregels (tekst 57-60 op f. 55v en 98 op f. 78v). Bij drie teksten wordt ingesprongen: tekst 80 op f. 69r, 87 op f. 73r en 101 op f. 80v. Tekst 47 (f. 42v) begint met een grotere majuskel, tekst 54 (f. 50v) met een paragraafteken na een witregel en tekst 127 (f. 113v) met een grotere majuskel na een witregel. Slechts twee teksten hebben geen enkele markering van het begin: 69 (f. 64v) en 70 (f. 65r).

Het markeren van het tekstbegin ging niet altijd foutloos. Bij de meestvoorkomende manier van markeren vergat de kopiist meer dan eens de rode onderlijning aan te brengen.((Dit gebeurde bij tekst I.7 op f.3v4r; I.25 (15v16r); I.100 (79v80v); I.102 (81r82r) en I.106 (86v88r). Twee keer onderstreepte hij een ingesprongen zin aan het einde van een tekst als afscheiding van de volgende tekst.: op f. 58v5 tussen tekst 63 en 64 en op f. 78v11 tussen tekst 97 en 98.)) Daarnaast onderstreepte hij zowel in tekst 62 (f. 58v5) als in tekst 96 (f. 78v11) de laatste, ingesprongen zin, alsof het een opschrift bij de volgende tekst betrof. Tekst 62 is een cisioianus, onderverdeeld in twaalf maanden. Elke naam van een maand springt in en is rood onderstreept. Alleen onder januarius aan het begin van de tekst, bovenaan f. 57r, staat geen lijntje. Aan het einde van de tekst noteerde de kopiist, ingesprongen, Ieder wort van desen kalendier is eyn dach. Blijkbaar realiseerde de kopiist zich na het onderstrepen van deze opmerking dat ze op een ongelukkige plaats was geschreven en dat ze beter kon dienen als opschrift bij de tekst (die geen opschrift had). Hij noteerde daarop dwars op de schrijfrichting in de binnenmarge van f. 58v dit vorscreuen en in de binnenmarge van f. 57r naast het begin van de tekst yeder wort van desen kalendier is eyn dach beteickent ende alsoe comet recht wt. Tekst 96 bestaat uit drie strofen, die elk gevolgd worden door een responsio. Deze responsio wordt gemarkeerd door het inspringen van de zin en een afkorting Ro in de linkermarge.((Alleen de eerste afkorting is met rode inkt opgehoogd. De tweede is niet opgehoogd en lijkt niet in dezelfde productiefase te zijn toegevoegd.)) Bij de derde ingesprongen zin wordt de afkorting niet herhaald, waardoor de kopiist hem in de rubriceringsfase per ongeluk onderlijnde als opschrift.

Ook binnen de teksten worden nieuwe onderdelen gemarkeerd, zoals nieuwe spreuken of strofes. Hiervoor maakt de kopiist gebruik van rode paragraaftekens (waarvoor aan het begin van een regel ruimte is opengelaten of in een regel een representant is genoteerd), witregels (van meestal een halve regel hoog), grote majuskels of inspringen.((Opvallend is de witruimte die is opengelaten in tekst 40 op f. 36v. Tussen de laatste en de voorlaatste strofe is een ruimte van ongeveer vier regels niet beschreven. Het is onduidelijk waarom dit is gedaan.)) Een enkele keer komen paragraaftekens voor binnen een strofe (bijvoorbeeld in het midden van f. 15v15 en aan het begin van f. 90r12 en 90r18). Ten slotte worden haken als afscheidingstekens gebruikt voor tekst die niet meer op de regel paste en bijgevolg op de regel erboven of eronder is geschreven. De woorden waarvoor geen ruimte meer was werden gemarkeerd met een zwart paragraafteken (twee diagonale lijntjes met een zwarte streep erachter) om aan te geven bij welk vers de verplaatste tekst hoort. Later werd het paragraafteken gerubriceerd. Deze manier van markeren komt onder meer voor op f. 2r, 5v en 96v (boven het vers) en op f. 7r (onder het vers).((Op f. 5v is ook een markering te zien die niet is gerubriceerd.))

Op zes plaatsen heeft hand A dwars op de schrijfrichting in een marge tekst toegevoegd. Toevoegingen in de rechtermarge zijn te vinden op f. 32v (tekst 37), f. 58v (tekst 62), f. 62v (tekst 67), f. 66v (tekst 73) en f. 73r (tekst 86).((Ook op f. 40r40v komt tekst voor die dwars op de schrijfrichting is geschreven, maar deze is tijdens het kopiëren niet vergeten, maar vanwege ruimtegebrek zo genoteerd.)) Alleen bij tekst 62 (f. 57r) is ook in de linkermarge tekst toegevoegd. Terwijl de marginale toevoegingen bij tekst 62 een opschrift en een verwijzing naar dit opschrift aan het einde van de tekst betreffen, zoals hierboven is besproken, gaat het bij de andere vier toevoegingen om een tekst of een spreuk uit een langere tekst. Deze vier toevoegingen zijn aangebracht voordat de kopiist zijn werk rubriceerde, want de toevoegingen op f. 62v en f. 73r bevatten rubriceringen.

5. Decoratie en muzieknotatie

Slechts op enkele plaatsen is enige decoratie aangebracht. In de eerste plaats valt de uitvoering van enkele initialen op. Het merendeel van de initialen is op een eenvoudige ‘standaard’-manier uitgevoerd, terwijl een enkele initiaal een kleine krul in de linkermarge krijgt (A op f. 39r en 48v en S op f. 63v en 75v). De A op f. 54r, de I op f. 57r, de M op f. 71v, de A op f. 78v en de E op f. 81r onderscheiden zich echter van de standaardvormen. Hier heeft de rubricator getracht met lussen en krullen de letters te versieren.

Afbeelding 5: voorbeelden van de decoratieve initialen

Ook de rubricering bovenaan f. 1r is decoratief. In de binnenmarge naast het opschrift Duodecim orbis conseruatiae staat een rood paragraafteken met aan de linkerstreep een sierlijke lus met de vorm van een α.

Afbeelding 6: het versierde paragraafteken bij de eerste tekst

In de bovenste helft van f. 55v vinden we twee vierregelige notenbalken. Onder deze notenbalken zijn twee kleine tekeningetjes aangebracht die deel uit maken van een raadsel. De linkerafbeelding is een rood hartje (cor), omlijnd met zwarte inkt. De rechter afbeelding wordt gevormd door een zwart cirkeltje, waarin wolkjes, een maan en sterren zijn getekend (O).((Vgl. Langbroek en Roeleveld, Vier Rätsel aus dem sechzehnten Jahrhundert, ABäG 77,3-4 (2017), 669-677.))

Afbeelding 7: bovenste helft van f. 55v

6. Gebruikssporen en eigendomsnotities

In dit deel van het handschrift-Serrure komen weinig sporen van gebruik voor. Buiten een onopzettelijk geplaatste vingerafdruk in zwarte inkt in de ondermarge van f. 18r (die evengoed in de productiefase kan zijn achtergelaten) treffen we er twee aan. Op f. 90r staat in de linkermarge, ter hoogte van het rode paragraafteken aan het begin van regel 15, een tweede, zwart paragraafteken. Dit paragraafteken heeft een C-vorm, waarmee het afwijkt van de paragraaftekens van hand A. Het komt qua inktkleur en qua vorm overeen met de paragraaftekens van hand C op f. 114v117v. Mogelijk plaatste hij het daar ter markering van een passage. Een laatste gebruiksspoor staat in de rechtermarge naast f. 64r5: een woord in een onbekende hand, waarvan de natte inkt gevlekt heeft.

De enige vermelding van de huidige bezitter in dit deel van de codex is te vinden in de ondermarge van f. 1r. Daar bevindt zich een rode, ronde stempel van de Koninklijke Bibliotheek: ‘Bibliothèque Royale de Belgique’ met in het centrum een klauwende leeuw.((Deze stempel is evenals in andere handschriften onduidelijk afgedrukt, waardoor niet met zekerheid is te zeggen of er een accent op de eerste e van bibliothèque staat. Met dank aan Ann Kelders om dit te controleren.))

Vorige pagina | Volgende pagina

  1. Ook een stukje van de versiering van de initiaal M op f. 71v is weggesneden. []