Het handschrift-Serrure is een papieren handschrift van 172 folia van ca. 140 × ca. 90 mm, waarin verscheidene zestiende-eeuwse kopiisten een aantal teksten hebben geschreven. De samenstelling van het handschrift is complex te noemen, omdat de codex uit twee codicologische eenheden bestaat, omdat er voornamelijk vier handen te onderscheiden zijn (A, B, C, D; de handen w, x, y en z voegden ieder later nog een enkel kort tekstje toe) en de inhoud zich in drie gedeeltes laat verdelen.
Codicologische eenheid I beslaat f. 1r–165v, codicologische eenheid II telt vier bladen, f. 166r–169v. De omvangrijke eerste eenheid is geschreven door drie kopiisten: hand A beschreef de eerste katernen van het handschrift, waarna hand B een katern oversloeg voordat hij zijn bijdrage neerschreef. Zowel hand A als hand B schreef zijn bijdrage in het derde kwart van de zestiende eeuw. Hand C vulde enige tijd later de katernen die na het werk van hand B onbeschreven gebleven waren, f. 114r–120r en 149v–165v. De tweede codicologische eenheid werd aan het einde van de zestiende eeuw geschreven door hand D. In de codicologische beschrijving wordt dit nader toegelicht (zie in het bijzonder tabel 2).
De teksten in de codex kunnen op grond van de inhoud in drie groepen verdeeld worden, deze driedeling valt niet volledig samen met de codicologische samenstelling. Deel I, f. 1r–120r, bevat onder andere liederen, spreuken, minnereden, schertsrecepten, geschreven door hand A en hand C. De bekendste tekst uit dit deel is die over Luilekkerland, geschreven door hand C. Deel II, f. 121v–148v, is geschreven door hand B. De inhoud bestaat op twee tekstjes na uit een groot aantal Hoogduitse raadsels, afkomstig uit het Straßburger Rätselbuch. Deel III, f. 149v–169v, is geschreven door hand C en D en bevat medicinale en hippiatrische recepten.
Hand A (f. 1r–113v) schrijft zijn teksten in het derde kwart van de zestiende eeuw. Volgens Berteloot is de taal een Nederlands-Duits mengdialect, waarin Nederlandse kenmerken overheersen; hand A is vergeleken met hand C als de meest westelijke te typeren. De kopiist zou uit het gebied binnen de driehoek Sittard-Maastricht-Aken kunnen stammen. Talrijke opschriften, een paar spreuken en een lied (nr. 63, f. 58v–59r) zijn in middeleeuws Latijn. Dat lied, Meum est propositum in taberna mori, een drinklied uit de twaalfde eeuw van Archipoeta, is volgens Tervooren (1999, 294) waarschijnlijk de oudste tekst in de hele codex.((De eerste strofe staat in de Carmina Burana, de rest echter niet.)) In enige teksten komt middeleeuws Latijn voor, onder andere in een lofrede op de wijn (nr. 44) en een burleske feestpreek (nr. 29). Slechts enkele teksten zijn voorzien van een eigennaam: tekst 38 eindigt met het woord splinter (f. 34r22), volgens Priebsch een verwijzing naar de naam in het Uilenspiegelachtige verhaal Jan Splinters testament;((Priebsch 1906, 327; Priebsch geeft overigens Ja voor Jan.)) aan het eind van tekst 106 staat doorgestreept de naam heynrickus (88r7,8), misschien een van de auteurs van een verloren gegaan vastenavondspel (1452) uit Lübeck en volgens Priebsch de schrijver van de tekst;((Priebsch 1907, 157.)) het opschrift van tekst 119, Carmen dominici de Gelria, verwijst wellicht naar dominicanen uit Geldern.((Priebsch 1907, 164.)) Folia 1r–113v bevatten voornamelijk berijmde spreuken en epigrammen, geestelijke en wereldlijke liederen, spreekwoorden, minnevragen met antwoorden, cisioiani, kluchtige verhalen, preken (zedenpreken, feestpreken, parodieën op preken) en parodieën op recepten (deels in gepaard rijm, deels in proza). Dit gedeelte bevat in totaal 127 teksten, al dan niet onderverdeeld; zo bestaan de spreekwoorden (f. 7v–10r) uit reeksen van soms wel vijftig spreuken. Vele teksten zijn didactisch of moralistisch van aard. Het deel opent bijvoorbeeld met twee epigrammen met de opschriften Duodecim orbis conseruatiae en Duodecim abusiua seculi (f. 1r) en sluit met de aanmaning in de spreuk aan het slot: Qui timet deum nihil negligit (f. 113v). De minnevragen komen ook voor in een aantal andere Middelnederlandse handschriften.((Van der Poel 1992, 208.)) Vele liederen in dit gedeelte zijn nergens anders overgeleverd.((Tervooren 2006, 150.))
De resterende gedichten van deel I, f. 114r–120r, zijn tegen het einde van de zestiende eeuw door hand C toegevoegd, zij vormen een verzameling van acht liederen en vier spreuken. Zij betreffen een en hetzelfde thema: de liefde. Ook dit gedeelte is geschreven in een Nederlands-Duits mengdialect.((Priebsch 1906, 302.)) Volgens Berteloot bevat de taal in dit gedeelte een wat groter aantal oostelijk gekleurde elementen dan op f. 1r–113v en in deel III van hand C. De liederen op 114r–120r zijn ook in andere verzamelingen overgeleverd.((Tervooren 2006, 150: o.a. in het Zutphens Liedboek (Leloux 1985) en Darfelder Liedbuch (Brednich 1976).))
Hand B heeft deel II geschreven (f. 121v–148v), evenals hand A (f. 1r–113v) in het derde kwart van de zestiende eeuw. Deel II wijkt wat taal betreft duidelijk af van de twee andere delen: het is geschreven in een Hoogduits dialect. Een groot gedeelte komt overeen met het Straßburger Rätselbuch, zoals voor het eerst werd opgemerkt door Priebsch.((Priebsch 1906, 302 en 1907, 176.)) Het is de grootste overlevering van Duitstalige raadsels in een handschrift uit de Middeleeuwen.((Volgens Jones 1995 in het Verfasserlexikon tot nu toe uitsluitend bekend in druk, oudste uitgave 1505 (of 1500); zelfs het handschrift Weimar Q 565, dat met 65 (niet-systematisch geordende) raadsels tot nu toe als de ‘einzige größere handschriftliche Sammlung von dt. Rätseln im MA’ geldt (Jones 1995, 1039) is veel kleiner van omvang.)) De tekst is niet volledig, want die breekt op de laatste regel van f. 148r midden in een zin af en wordt niet voortgezet op de versozijde.((Vergeleken bij de druk uit 1505 (Butsch 1876) ontbreken ook de 11 letterraadels aan het eind van de verzameling, een reeks van 22 raadsels aan het begin en in totaal 43 andere raadsels.)) De tekstversie van het Rätselbuch in deel II bevat in thematische volgorde met tien opschriften in totaal 236 raadsels, vragen en raadselvertellingen met oplossingen. Onderaan f. 148r volgt een half gekopieerd raadsel zonder oplossing. Op f. 121r staat een Frans lied van drie strofen (hand w) en op f. 148v staan in afkorting drie Latijnse woorden (hand x).
Deel III (f. 149v–169v) omvat een tweede bijdrage van hand C en de bijdrage van hand D stammen uit de late zestiende eeuw en zijn geschreven in Nederlands-Duitse mengdialecten. Hand C schrijft een reeks medische recepten en leefregels (f. 149v–162r), gevolgd door een korte verhandeling over de verhouding tussen de verschillende gewichten gebruikt in de artsenij. Volgens Berteloot maakt dit deel een wat noordelijker indruk dan hand A. Hand D sluit met een kleinere reeks geneeskundige recepten voor paarden (f. 166r–169v) deel III af. Folia 157v en 164r zijn blanco.
In deel I (f. 1r–120r) komen zestien doubletten voor, van hand A en C, teksten of tekstgedeelten die gelijkluidend zijn, afgezien van enige verschillen; er is ook één tekst die op drie plaatsen voorkomt. Hieronder volgt een lijst.
tekst | aantal regels | tekst | aantal (bijna) identieke regels |
---|---|---|---|
I, 16.6 | 6 | I, 47.3 I, 128 |
6 6 (van 10) |
I, 17.1 | 3 | I, 45.11 | 2 |
I, 17.3 | 2 | I, 45.10 | 2 |
I, 17.4 | 2 | I, 45.29 | 2 |
I, 17.5 | 2 | I, 45.34 | 2 |
I, 17.6 | 2 | I, 45.36 | 2 |
I, 17.7 | 2 | I, 45.39 | 2 |
I, 19.1 | 4 | I, 48.1 | 4 |
I, 19.2 | 6 | I, 48.10 | 6 |
I, 19.3 | 12 | I, 48.12–13 | 10 + 2 |
I, 19.4 | 6 | I, 48.25 | 6 |
I, 19.6 | 4 | I, 48.30 | 5 (1 extra) |
I, 26 | 48 | I, 117 | 51 (3 afwijkend + 6 extra) |
I, 27 | 41 | I, 118 | 35 (afwijkende volgorde) |
I, 55.46 | 3 | I, 132 | 2 |
I, 93 | 45 | I, 110 | 37 |
I, 94 | 20 | I, 115 | 41 (23 afwijkend) |