De papieren codex handschrift-Serrure (Brussel KBR, II 144) bestaat codicologisch en inhoudelijk uit een aantal delen: het eerste deel (f. 1r–165v) is geschreven door de handen A, B en C; de handen w, x, y en z voegden ieder een kleine tekst toe. Het tweede deel (f. 166r–169v) werd door hand D gekopieerd. Alle handen zijn zestiende eeuws, alleen hand y en z zijn zeventiende eeuws.
Het grootste deel van de codex is van hand A (f. 1r–113v), die mogelijk omstreeks 1555 schreef in het Nederlands-Duitse grensgebied tussen Sittard, Maastricht en Aken. Hand A maakte voor zijn verzameling teksten gebruik van schriftelijke bronnen; de kopiist bepaalde gedeeltelijk de systematische verdeling van de tekstgroepen en koos duidelijk eigentijdse wereldlijke en geestelijke teksten met thema’s als liefde en vriendschap, eer en geluk, rijkdom en armoede, dood en leven. Enige Latijnse opschriften en pseudo-Latijnse teksten zouden op gebruik door studenten kunnen wijzen. Het deel van hand A bevat voornamelijk berijmde spreuken en epigrammen, geestelijke en wereldlijke liederen, spreekwoorden, minnevragen met antwoorden, cisioiani, kluchtige zedenpreken en parodieën op recepten. Vele teksten zijn didactisch of moralistisch bedoeld.
Na de teksten van hand A bleven aanvankelijk enige bladen onbeschreven (f. 114r-120r). Vervolgens schreef hand B een groot aantal Hoogduitse raadsels, die ook bekend zijn uit het Straßburger Rätselbuch (f. 121v–148r). Daarna beschreef hand C de bladen die onbeschreven waren gebleven (f. 114r–120r) met liefdesliederen en spreuken. Deze hand C schreef ook na de raadsels van hand B een verzameling recepten (f. 149v–165v). Hand D ten slotte (f. 166r–169v) sloot af met een kleinere verzameling recepten voor paarden. Onduidelijk is wanneer dit laatste katern bij inbinding bij de codex gevoegd is. Hand B, C en D schreven allemaal aan het einde van de zestiende eeuw in een Nederlands-Duits grensdialect dat wat noordelijker dan het dialect van hand A te vinden is.