Het handschrift-Serrure is minimaal drie keer gebonden: op een of twee moeilijk nader te bepalen momenten in de late zestiende of vroege zeventiende eeuw, in de negentiende eeuw (mogelijk toen het handschrift in bezit van Constant-Philippe Serrure was) en in 2000 bij de restauratie in de Koninklijke Bibliotheek. Omdat niet in de vouw gekeken kan worden, is het onmogelijk te controleren of de huidige naaiposities gelijk zijn aan de oude of dat meermaals naaigaatjes zijn aangebracht. Wel lijkt het zeer waarschijnlijk dat alle naaiposities zijn aangebracht door middel van prikken. Indien het sneetjes waren, mag verwacht worden dat daarvan sporen zichtbaar zouden zijn in de binnenmarges.
De eerste binding van de codex kan na elk van de productiefases zijn aangebracht: bijvoorbeeld nadat hand A zijn eerste partij katernen heeft beschreven of na het beschrijven van zijn tweede partij katernen, maar ook nadat hand B zijn kopie van het Straβburger Rätselbuch had afgebroken. Mogelijk was de codex al gebonden voordat hand C zijn bijdragen toevoegde. Dat blijkt uit de vaststelling dat de bladen niet meer zijn gelijkgesneden aan de voorzijde, aangezien deze kopiist aantoonbaar tot aan de bladrand schreef. Nergens wordt een letter van zijn hand immers door het boekbindersmes gehalveerd (zie fase Ic, Opmaak). Aangezien hand C tot in de vouw kon schrijven, moet die binding eenvoudig en soepel zijn geweest, bijvoorbeeld een kopert die ver geopend kon worden. Anderzijds is het niet uit te sluiten dat de eerste binding door hand C werd verwijderd, zodat hij de bladen vlak neer kon leggen om ze over de volledige breedte te beschrijven. Hierna werd de codex dan opnieuw gebonden zonder de voorsnede opnieuw gelijk te snijden.
Hoe de codex er ten tijde van deze eerste bindingen precies uitzag, is niet te achterhalen. De kans is groot dat hij bestond uit alle katernen die in de huidige samenstelling bewaard zijn gebleven, maar er moet rekening mee worden gehouden dat er mogelijk nog andere, nu ontbrekende delen samen met het handschrift-Serrure werden ingebonden. Bovendien is de aanwezigheid van codicologische eenheid II in deze periode niet zeker, maar op basis van de overeenkomst in inhoud van de laatste teksten van hand C en de teksten in eenheid II lijkt het waarschijnlijk dat ze toen al wel bij de codex hoorde. De vraag is alleen hoe.
Drie dingen vallen op aan het kleine katern van de tweede codicologische eenheid: de tekst is wél door het boekbindersmes beschadigd, de afmetingen van deze bladen zijn enkele millimeters kleiner dan die van de eerste codicologische eenheid en het papier is vuiler dan dat van codicologische eenheid I. Op basis van deze kenmerken is het mogelijk dat dit katern los bij codicologische eenheid I bewaard werd totdat ze (waarschijnlijk pas) in de negentiende eeuw werden samengebonden. Doordat het los werd bewaard, werd het katern vuiler. Toen het mee werd ingebonden, werd het op maat van de andere katernen gesneden, waarbij de tekst beschadigd raakte en het katern net iets kleiner werd dan de rest van de codex.
De negentiende-eeuwse band is aangebracht voordat de codex in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek terecht kwam. De half lederen band vertoont geen van de kenmerken van de laatnegentiende-eeuwse banden die daar zijn vervaardigd. Bovendien correspondeert de kleur van het leer die in de catalogus van de veiling van de nalatenschap van Serrure wordt genoemd met de kleur van het rugleer: ‘dem. veau blue’.((Cat. Serrure 1873, ii, 194 (nr. 3239).)) De Gentse boekbinder die de band vervaardigd heeft, liet zijn naam op twee plaatsen achter: op de rug en op het dekblad voorin. In het onderste veld op de rug is in kleine letters met goud ‘duquesne a gand’ gestempeld, bovenaan links op het dekblad voorin is een ovaal, geel vignet aangebracht met dezelfde naam: ‘duquesne | relieur | 81, r. des Champs 81 | gand’ met daarboven ‘porte-feuilles’ en eronder ‘sous-mains buvards’. Charles Duquesne was een boekverkoper-boekbinder uit de Gentse Veldstraat en was halverwege de negentiende eeuw actief.((Pauwels 2008, 39 (Jan Pauwels, ‘Les bibliothèques privées des premiers littérateurs néerlandophones de Belgique : Gand, 1835-1875’, in Cahiers du Cédic 5 (2008), 33-76).)) Hij heeft het handschrift gebonden in een halfleren band met kartonnen platten, bekleed met gemarmerd papier met zwarte en blauwe vlekken op een lichte achtergrond. De rug is van blauw leer en telt vijf ribben, die afgezet zijn met gouden lijntjes en versierd met een golvend motiefje. Het onderste rugveld is iets groter dan de andere vijf velden en bevat nog extra gouden lijntjes en de naam van de boekbinder. In het tweede en vierde veld heeft de boekbinder met goud respectievelijk ‘gedichten | en | liederen’ en
‘xvie | eeuw’ gestempeld. In het bovenste veld is later een label van de Koninklijke Bibliotheek aangebracht met daarop het signatuur gestempeld: ‘ii | 144’. Aan de kop- en staartzijde is de rug afgewerkt met een sierlijn voorzien van cirkeltjes en tulpjes.
Aan de binnenzijde is de band, zowel voorin als achterin, afgewerkt met een zwart, rood en geel gemarmerd dubbelblad waarvan de ene helft dienst doet als dekblad en de andere helft is verlijmd met het eerste van twee schutbladen. In geen van deze bladen is een watermerk waar te nemen. Op het dekblad voorin is een label van de Koninklijke Bibliotheek aangebracht: ‘bibliotheque royale | de belgique | Cabinet des manuscrits | fonds général | Inv. No: ii 144 | Cat. No: | Format: dx’. Op de versozijde van het eerste schutblad voorin is met potlood ‘Sie ii | 144’ geschreven en naast de bovenste regel hiervan nog eens, iets donkerder ‘144’.((De afkorting Sie staat voor Série, om duidelijk aan te geven dat het om de – op het moment van verwerving van dit handschrift nog jonge – tweede serie handschriften in de Koninklijke Bibliotheek ging. Met dank aan Ann Kelders (e-mail: 27 februari 2017).)) Op deze bladzijde is ook een verwijzing naar een publicatie van Priebsch over het handschrift te vinden, in potlood: ‘Zeitschr. f. d. Philologie | t. xxxviii p. 301’. Op de rectozijde van het tweede schutblad voorin zijn de resten zichtbaar van een velletje papier dat hier ooit was ingeplakt. Enkele lijnen die vakjes vormden op dit papier zijn nog zichtbaar. Ten slotte is op de versozijde van het eerste schutblad achterin een rode ronde eigendomsstempel van de Koninklijke Bibliotheek geplaatst: ‘bibliothèque royale belgique’, met in het centrum een klauwende leeuw.
De huidige omslag is bij de restauratie van 2000 aangebracht. Uit Bönigs beschrijving blijkt de noodzaak van deze restauratie van het handschrift. Hij spreekt namelijk over een te strak ingebonden boekblok waarvan de binding op vier plaatsen gebroken was. Tussen f. 39 en 40, 63 en 64, 111 en 112 en tussen 119 en 120 viel het boekblok uit elkaar.((Bönig 1999, 14.)) Deze schade is ook waar te nemen op de Utrechtse microfilm van het handschrift uit 1992.((De Leidse film uit 1970 toont echter een ongehavend handschrift. De schade moet dus zijn ontstaan tussen 1970 en 1992.)) Vooral de eerste breuk is hierop duidelijk te zien. Aangezien deze breuken zich nooit tussen twee katernen in bevinden hebben deze beschadigingen geleid tot losse bladen door het scheuren van bifolia over de vouw. De restauratie van 2000 moest deze schade herstellen. Om te voorkomen dat de katernruggen opnieuw beschadigd zouden worden en dubbelbladen uit elkaar zouden scheuren is er toen voor gekozen de codex in een perkamenten conserveringsband te binden, die minder druk op de rug geeft wanneer het boek wordt opengeslagen. Het boekblok is genaaid op drie perkamenten stroken, die in het scharnier tussen rug en plat door de bekleding naar buiten treden via een spleet en via een tweede doorboring iets verderop weer terug naar binnen gaan. Op deze wijze werd een aangehaalde omslag verkregen die met een doorgehaalde binding aan het boekblok verbonden is.((Kneep en binding, 52.8 en 52.9.)) Tussen f. 4v en 5r is het naaigaren duidelijk te zien. De naaiposities zijn aangebracht op 6-14-21-66-74-118-125-131 mm van de bovenrand van het bifolium. Aan de voorzijde van het boek heeft de omslag omgezette randen, die een beschermend afdakje vormen voor de snede.((Kneep en binding, 52.4.)) Bij de restauratie zijn zowel voor- als achterin de band twee nieuwe dubbelbladen aangebracht. Respectievelijk het eerste en het laatste blad dienen daarbij als dekbladen, die de bevestiging van de drie perkamenten stroken aan het zicht onttrekken, terwijl de overige drie bladen dienst doen als schutbladen. Band noch schutbladen bevatten tekst, stempels of labels.